Gelijkenissen tussen het Japan van dertig jaar geleden met het China van vandaag beïnvloeden investeringsstromen
Japan profiteert als bestemming van investeringsgelden door de aanhoudende perikelen in China.
Er zijn gelijkenissen tussen China vandaag en Japan drie decennia geleden.
Daarnaast zijn er een aantal bijkomende redenen waarom Japan momenteel de wind in de rug heeft.
China maakt een woelige periode door
China wordt tegenwoordig vaak minder aantrekkelijk gevonden als investeringsbestemming, om diverse redenen. Ten eerste zijn de dagen van structureel hoge groeicijfers in China voorbij, en in het post-coronatijdperk valt de economische groei tegen. Een belangrijke factor hierin is de vastgoedcrisis, die niet alleen de vastgoedmarkt raakt, maar ook negatieve effecten heeft op andere sectoren. Verder is het bevolkingsaantal in China beginnen krimpen, en geopolitieke spanningen lijken aanhoudend te zijn. Daarnaast neemt de overheidsbemoeienis in de privésector toe, met meer toezicht en regelgeving. Ook de concentratie van macht in handen van één individu, Xi Jinping, is een negatieve ontwikkeling. Japan lijkt gedeeltelijk te profiteren van deze situatie, aangezien beleggers het land steeds vaker zien als een aantrekkelijk alternatief voor de teleurstellende Chinese aandelenmarkten. Dit is enigszins ironisch, gezien China momenteel overeenkomsten vertoont met Japan van dertig jaar geleden. De angst voor een mogelijke ‘Japanificatie’ van de Chinese economie - een scenario waarbij langdurige stagnatie optreedt - maakt dat beleggers hun blik op Japan richten.
Is een zogenaamd “Japan scenario” mogelijk in China?
De gelijkenissen tussen het huidige China en Japan rond 1990 zijn inderdaad opmerkelijk, vooral als het gaat om demografische ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de economie. Een kernaspect van deze vergelijking is de demografische tijdbom, veroorzaakt door dalende vruchtbaarheidscijfers. In China is de vruchtbaarheid gedaald van 1,8 naar minder dan 1,2 (kinderen per vrouw). Japan ervoer een vergelijkbare trend, met een vruchtbaarheidscijfer dat in de jaren ‘80 piekte op 1,8 en in de daaropvolgende decennia daalde naar 1,3. Deze daling in vruchtbaarheid resulteert in een verhoogde afhankelijkheidsratio, wat betekent dat er verhoudingsgewijs meer ouderen zijn ten opzichte van de werkzame bevolking. Dit vormt een significante uitdaging voor de economische groei en de vraag in de toekomst, aangezien een kleiner werkend deel van de bevolking de zorg voor een groeiend aantal ouderen op zich moet nemen, wat de economische last vergroot. Iets wat ook reeds ter sprake kwam in het Demografie artikel.
Een tweede overeenkomst tussen de situaties in China en Japan is de omvangrijke schuldenbubbel. In China werd de groei de afgelopen decennia grotendeels gedreven door schuld, met een bijzondere nadruk op lokale overheden, terwijl in Japan de aanzienlijke schuldenlast voornamelijk in de financiële sector was geconcentreerd.
Ten derde heeft de vastgoedsector in beide economieën een belangrijke rol gespeeld. Onderzoeken tonen aan dat de totale waarde van al het vastgoed in Japan in 1991 vier keer zo groot was als de totale waarde van al het vastgoed in de Verenigde Staten (VS), ondanks dat de VS qua oppervlakte veel groter is dan Japan. Japanse bedrijven leenden geld om te speculeren op verdere stijgingen van vastgoedprijzen, wat leidde tot het onvermijdelijke barsten van de bubbel in de daaropvolgende jaren. In China was de vastgoedsector de afgelopen decennia essentieel voor de economische groei, met een duidelijk boom-and-bustscenario dat zich momenteel ontvouwt. Aangezien de meeste Chinezen relatief weinig alternatieven hebben voor het investeren van hun spaargeld, is een aanzienlijk deel van dit spaargeld geïnvesteerd in vastgoed.
Een vierde overeenkomst betreft de vergelijking tussen Japan en China en hun respectieve bijdragen aan de indices waar ze deel van uitmaken: Japan maakte in 1987 ongeveer 40% uit van de MSCI All-Country World Index, een maatstaf voor wereldwijde aandelenmarkten. Dit aandeel is inmiddels gedaald tot ongeveer 5%. Aan de andere kant had China, binnen de MSCI Emerging Markets Index, een index die opkomende markten meet, ook ooit een dominant aandeel van rond de 40%. Dit percentage is echter verminderd tot 25%. Deze vergelijking benadrukt hoe zowel Japan als China op hun hoogtepunt een aanzienlijk deel uitmaakten van hun respectieve indices, maar in de loop der tijd hun aandeel aanzienlijk zagen afnemen.
Tot slot speelt de geopolitieke context een belangrijke rol in de gelijkenissen tussen Japan rond 1990 en het huidige China. Om het Amerikaanse handelstekort met Japan aan te pakken, werd in 1985 het Plaza Akkoord ondertekend, waarbij overeengekomen werd de Japanse yen te laten appreciëren. Vergelijkbare spanningen zijn er al jaren tussen de VS en China, maar de huidige rivaliteit tussen deze twee landen strekt zich uit over meer dan alleen handel, met belangrijke implicaties op het gebied van technologie, energie, internationale betrekkingen en nationale veiligheid. In deze context lijkt China vandaag de dag in een minder gunstige positie te verkeren. Een nieuw akkoord vergelijkbaar met het Plaza Akkoord, dat de spanningen zou kunnen verminderen, lijkt niet snel tot stand te komen, zeker niet in een Amerikaans verkiezingsjaar.
Het leven na negatieve rentevoeten
Japanse beursgenoteerde bedrijven staan historisch gezien niet bekend om hun transparantie richting investeerders. Vaak werd slechts minimale informatie gedeeld, wat leidde tot beperkte aandacht van analisten en daardoor verminderde interesse van beleggers. Recentelijk is hier echter verandering in gekomen, om twee voornaamste redenen. Ten eerste is de centrale bank van Japan optimistischer geworden over het bereiken van een inflatoire economie na decennialange strijd tegen deflatie. De Bank of Japan beëindigde in maart zijn beleid van negatieve rentevoeten. Het officiële standpunt was dat men een stijging van de lonen wilde zien voordat men deze beslissing definitief zou nemen. Met aankondigingen van loonsverhogingen door grote bedrijven als Toyota, Nippon Steel, Panasonic, Honda, Nissan, en anderen, lijkt de weg vrij voor een aanpassing naar hogere (niet langer negatieve) rentevoeten.
Een nieuwe wind waait door Japan
Daarnaast ondergaat de bedrijfscultuur in Japan een transformatie, ingegeven door initiatieven van de Tokyo Stock Exchange (TSE) gericht op het bevorderen van goed bestuur, het inkopen van eigen aandelen, het verminderen van kruisparticipaties, en het verhogen van dividenduitkeringen. Net als veel andere beleggers hadden ook wij aanvankelijk onze twijfels over de daadwerkelijke uitvoering van deze initiatieven, gezien de historie van eerdere pogingen. Echter, het lijkt erop dat het deze keer serieus is. In januari van dit jaar werd voor het eerst een lijst gepubliceerd met bedrijven die maatregelen hebben aangekondigd in reactie op de oproep van de TSE om actie te ondernemen. Deze lijst zal voortaan maandelijks worden bijgewerkt, waarmee de druk wordt opgevoerd op bedrijven die nog geen bestuurshervormingen hebben aangekondigd. Bedrijven die hierin achterblijven, komen op een zogenaamde “Name and Shame”-lijst van ondernemingen die geen concreet plan hebben gepresenteerd om hun corporate governance te verbeteren.
Als dit momentum behouden blijft, met een voortdurende focus op hogere rendementen voor aandeelhouders, is het waarschijnlijk dat een toenemend aantal beleggers zich zal richten op de Japanse aandelenmarkt. Momenteel is ongeveer 31% van de Japanse aandelenmarkt in handen van buitenlandse investeerders, een scherp contrast met het niveau van 4% ten tijde van het hoogtepunt van de Japanse bubbel in 1989. Recent zijn er signalen dat ook particuliere beleggers in toenemende mate interesse tonen in Japanse aandelen. Een nieuwe, jongere generatie beleggers, die zich het trauma van de langdurige economische malaise na het barsten van de bubbel niet herinnert, lijkt meer geneigd om in aandelen te investeren.